Spoed of crisis contact

Is er gevaar?

Is er een levensbedreigend gevaar? Bel dan onmiddellijk 112.

Bel 112

Geen client bij SAVE Jeugdbescherming?

Dreigt een situatie thuis of elders uit de hand te lopen en ben je geen cliënt van SAVE Jeugdbescherming? Bel dan Veilig Thuis.

Bel met Veilig Thuis 0800-2000

Wel cliënt bij SAVE Jeugdbescherming?

Ben je cliënt bij SAVE Jeugdbescherming, dan bel je tijdens kantooruren (tussen 08.30 en 17.00 uur) met de medewerker SAVE die jou is toegewezen.

Buiten kantooruren bel je met het onderstaande nummer:

In de provincie Flevoland: bel 088 – 996 3000.
In de provincie Utrecht: bel 0800- 2000.

Uit de sector

Kleine man, kom maar

Ervaringsverhaal 11 september 2020 Reading Time: 4 minutenleestijd

Natasja de Vries was groepsleider op een afdeling voor jonge kinderen bij Jeugdhulp Friesland. Lucien kwam daar toen hij zes jaar oud was en bleef er ruim twee jaar.

“Lucien kwam binnen met een tas vol medicijnen voor zijn gedrag. Een tenger ventje van zes, wat gelaten. Ik zag een lief muisje. Aan zijn ogen kon je zien dat hij al veel had meegemaakt. Hij had een moeilijke start gehad bij zijn moeder en was in een pleeggezin geplaatst. Daar was het mis gegaan. Hij werd gebracht door twee enorm verdrietige pleegouders. Lucien ontwrichtte het pleeggezin. Ze konden het niet meer aan.

Ik was groepsleider op de crisisafdeling, waar kinderen langer konden blijven als dat nodig was. Lucien ging vrij snel mee in de structuur. Hij ging naar school, draaide muziek op zijn kamer en zat soms bij mij op schoot tv te kijken. Zo kregen we contact. We legden uit dat hij hier lang kwam logeren en vertelden waarom hij hier was. Dat wist hij wel. Hij praatte met een hoge stemmetje: “Ja, want het ging niet goed. Ik was heel vaak boos. Dan ging ik dingen doen die niet mochten.”

“Stommerd, stommerd, stommerd”

Lucien begon te wennen en zijn problemen kwamen aan de oppervlakte. Er kwam een kind tevoorschijn met trauma’s en angsten. Als hij iets moest wat hij niet wilde of waarvan hij dacht dat hij het niet kon, raakte hij ontregeld. Dan liet hij primair gedrag zien en ging gillen, huilen of schreeuwen. Hij kon de groep verlaten en in zijn nakie terugkomen, helemaal in paniek omdat hij zichzelf niet meer onder controle had. Hij maakte spullen kapot of ging dwangmatig repeterend schelden: “Stommerd, stommerd, stommerd”. Net zolang totdat hij moe werd of we hem afleidden.

Hij werd mijn mentorkind. Kleine man, kom maar, dat gevoel riep hij bij me op. Ik ging voor hem door het vuur. Samen gingen we op zoektocht. De psychiater gaf medicatie waardoor zijn concentratie verbeterde. De therapeut deed veel rondom hechting en trauma. De gezinsvoogd zorgde voor een veilige omgangsregeling. Daar had hij allemaal baat bij.

Ik ging harder strijden toen ik erachter kwam dat zijn school geen rekening hield met de oorzaak van zijn gedrag. Hij haalde er vaak kattenkwaad uit. Op een gegeven moment moest hij in een apart hokje zitten en kreeg hij een eigen lesprogramma om te kijken wat hij aankon. Als hij tien kruisjes had gehaald, mocht hij terug naar de klas. Dat lukte natuurlijk niet. Als je een boek op zijn tafel legde, wilde hij de Donald Duck lezen en dan was er strijd. Op de groep hadden we een manier gevonden daarmee om te gaan. Ok, lees jij de Donald Duck maar, dan lezen we daarna ook mijn boekje. School wilde daar niet in mee. Hij werd geschorst toen hij het brandalarm ingedrukt had en de hele school moest worden ontruimd.

Paniekpiet

Hij had ook een andere kant. Iedere week werd hij door Jan, onze facilitair medewerker naar therapie gebracht met de auto. Toen Jan jarig was kocht Lucien van zijn zakgeld een pannetje, want Jan kookte soms voor ons. Ook kocht Lucien een blauwe parkeerschijf want: “Als Jan me wegbrengt moet hij parkeren en denkt hij altijd dat de parkeerwachter hem een bon geeft. Dan wordt hij een paniekpiet.”

Door die puurheid wilde ik dat hij op een goede plek terecht zou komen, een plek waarbij ik het vertrouwen had dat ze hem echt gingen zien. We brachten zijn steunfiguren in kaart: zijn therapeut, zijn pleegmoeder, zijn moeder en ik. Vier vrouwen had hij om zich heen. Samen hebben we gekeken wat hij nodig zou hebben om in een gezinsachtige setting te kunnen leven. Uiteindelijk hebben we die goeie plek gevonden. Een gezinshuis, een mooie grote boerderij en bij ontzettend lieve mensen met veel ervaring in dit werk.

Je moet opgewassen zijn tegen het afstoten

Ook in dit gezinshuis kreeg hij een terugslag. De psychiater stelde zijn medicatie daarna beter in. De gezinsmoeder investeerde enorm in de hechting en nu gaat het goed. Met de gezinsmoeder heb ik nog contact. Hij woont er ruim drie jaar nu. Het is een pittig mannetje. Hij zit in je hart, dat maakt dat je doorzet. Je moet opgewassen zijn tegen het afstoten.

Ik doe ruim twaalf jaar groepswerk. Met een deel van de kinderen gaat het goed. Maar ik zie ook ieder jaar kinderen terugkomen, de zogenoemde draaideurkinderen. Soms zien we ze in de pubertijd weer op de crisisafdeling. Lucien kwam heel jong binnen en had bovengemiddelde heftige problemen. Maar ook met een onveilige hechting ben je niet verloren. Daarin geloof ik en vanuit die overtuiging wil ik blijven werken.”


Bovenstaande is afkomstig uit ‘Jeugdzorgprofessionals over die ene jongere, twintig verhalen uit het hart’. In deze serie vertellen professionals over die ene jongere die ze nooit vergeten zijn. Half februari is het boek uitgekomen. Op deze pagina wordt elk verhaal afzonderlijk gepubliceerd: https://www.jeugdzorgnederland.nl/die-ene-jongere/

Nieuwsbrief aanmelding

Blijf op de hoogte van al ons laatste nieuws! Meld je aan voor onze nieuwsbrief.

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.